Filosoferen met sprookjes

In sprookjes spelen de diverse figuren een bepaalde rol. Sommigen zijn goed, sommigen zijn slecht. De kinderen krijgen om de beurt een kaartje waarop een sprookjesfiguur beschreven staat en mogen hun nadat ze hun mening gezegd hebben het kaartje bij “goed” of “slecht” leggen. Fragmentjes:

De wolf van Roodkapje. Vind je dat die goed is of slecht?

“Slecht, want hij eet de oma op en daarna Roodkapje. Hij mag ze niet opeten.”

“Ik vind die sprookjes sowieso slecht voor kleine kinderen, want zo worden ze bang voor wolven. En dat hoeft niet want wolven eten je echt niet op.”

Omdat ze allemaal eens zijn met “slecht” leg ik het kaartje bij ‘goed’: “misschien had die wolf honger, dan moet hij toch iets eten? Da’s toch niet slecht?”

Een kind legt kaartje terug bij ‘slecht’: “Dan moet hij maar bessen eten of zo, maar niet een kind of oma. Dat is slecht en gemeen.”

De kinderen blijven met elkaar eens. Dan volgt een nieuw sprookje:
De moeder die haar 7 geitjes achterlaat in het huis.

“Dat is slecht. De geitjes zijn nog te jong om alleen thuis te laten. Die snappen niet dat ze de deur niet mogen open doen voor de wolf.”

“Nee, het is wel goed, want als ze haar geitjes had meegenomen naar het bos, dan had de wolf er zeker een paar bij haar weggehaald.”

“Het is slecht, want ze wist dat de wolf in het bos was. Ze had ze niet achter moeten laten.”

“Ze kon toch niet weten dat de wolf zo sluw was, dat hij zich zou vermommen? En de geitjes mochten alleen de deur open doen voor mama-geit.”

“Mama had toch een sleutel kunnen meenemen? Dan had ze niet hoeven zeggen dat ze alleen voor haar mochten open doen. Dus slecht!

We nemen een nieuwe persoon: Grietje die de heks in de oven stopt.

“Dat is goed, want ze redt zo haar eigen leven en dat van haar broertje en ze vinden ook nog eens geld om thuis van te kunnen leven.”

“Ja, maar dat is eigenlijk wel moord en dat mag niet.”

“En je mag ook niet stelen. Dus dat is niet goed.”

“Nee, het is wel goed dat ze de heks in de oven heeft gestopt. Waarom moet die heks de kinderen eten, ze kan toch zelf van haar huisje snoepen als ze honger heeft? Nu leeft Grietjes gelukkig nog en heeft ze haar broertje kunnen redden. Het was zelfverdediging!”

Als laatste: ‘De schoonmoeder van de prinses op de erwt’. Ze laat de prinses een nacht slapen op een bed met heel veel matrassen en een erwt eronder om zeker te weten dat het meisje echt en prinses is.

“Goed, want ze moet natuurlijk wel zeker weten dat ze een echte prinses in huis haalt.”

“Ja, want in die tijd móésten prinsen ook met prinsessen trouwen.”

“Nee, het is slecht. Waar bemoeit die vrouw zich eigenlijk mee! De prins mag toch zeker zelf weten met wie hij wil trouwen?”

“Nu wel, maar toen niet hoor! Een prins trouwde alleen met een prinses en anders niet.”

“Zo’n meisje kan wel zeggen dat ze prinses is, maar dat zie je er niet aan. Dus zoekt ze naar een bewijs.”

“Ik vind die schoonmoeder slecht dat ze dat meisje niet gelooft. Ze kan toch ook wel andere manieren bedenken om dit te weten te komen? Ze kan ook gaan vragen aan andere mensen en het waar het meisje vandaan komt.”

Mooie inzichten in personen van verschillende sprookjes. Meestal worden sprookjesverhalen alleen voorgelezen of verteld en dan stopt het. Op deze manier kun je met kinderen ook eens een stapje verder gaan. Wat vinden ze of denken ze over de personen in het vertelde sprookje.